Kees de Jager (1921): Pionier van het ruimteonderzoek
OnderscheidProf. dr. C. (Kees) de Jager studeert natuurkunde, wiskunde en sterrenkunde aan de Universiteit Utrecht en promoveert in 1952 bij prof. dr. Marcel Minnaert op een proefschrift over het zonnespectrum, en dan met name de waterstoflijnen in dat spectrum. Hij richt in 1961 het Laboratorium voor Ruimteonderzoek in Utrecht op en is daar tot 1983 betrokken bij de leiding. Parallel daaraan geeft hij leiding aan de Utrechtse sterrenwacht; van 1963 – 1977 als directeur en later, tot 1983, als voorzitter van de sterrenwachtraad. Van meet af aan wordt het zich ontwikkelende ruimteonderzoek sterk internationaal verankerd. Van 1972 tot 1978, en later van 1982 tot 1986 is Kees de Jager voorzitter van COSPAR, de internationale organisatie voor wetenschappelijk ruimteonderzoek. Onder leiding van Kees de Jager ontwikkelt het Laboratorium voor Ruimteonderzoek, later opgegaan in SRON, zich tot een internationaal vooraanstaand instituut op zowel het vlak van instrumentatieontwikkeling als van de wetenschappelijke gegevensanalyse. Belangrijke richtingen binnen SRON zijn:
Mede dankzij de onderzoekslijnen die Kees de Jager uitzet, en waarvoor hij vaak het initiatief neemt om instrumentatie te ontwikkelen voor experimenten aan boord van sondeerraketten en later satellieten, ontwikkelt het Laboratorium voor Ruimteonderzoek (SRON) enkele ‘specialiteiten’, zoals:
Belangrijkste bijdragenKees de Jager is een astronoom met een brede interesse. Er is vrijwel geen vakgebied waarover hij géén populair wetenschappelijke voordracht zou kunnen houden. De richting van zijn eigen wetenschappelijk onderzoek is in de loop van de tijd wat verschoven. Globaal tot 1960 houdt hij zich bezig met het bestuderen van de structuur en de bewegingen binnen de atmosfeer van de zon. Dat leidt tot verschillende modellen waarmee de processen in en rond de fotosfeer (vergelijkbaar met het zichtbare zonsoppervlak) kunnen worden begrepen. Kees de Jager ontwikkelt ook ideeën voor de manier waarop de ijle buitenste atmosfeer van de zon, de corona, een temperatuur van miljoenen graden kan bereiken. Terwijl het zichtbare zonsoppervlak ‘maar’ ongeveer 5000 graden heet is. Na 1960, dankzij de mogelijkheden van het ruimteonderzoek, komt daar de interesse bij voor heftige explosieve verschijnselen op de zon: de zogeheten zonnevlammen. Het onderzoek legt een relatie tussen zonnevlammen, magnetische velden en elektrische stromen onder, nabij en boven het zonsoppervlak. Het waarnemen van sterren in ultraviolet- en röntgenlicht, dat vanaf de aarde niet mogelijk is maar vanuit een satelliet wel, ontwikkelt bij Kees de Jager interesse in vraagstukken rond sterren met een extreme lichtkracht: superreuzen en hyperreuzen. Mede gevoed door de kennis van zonnemodellen, wordt duidelijk hoe dergelijke reuzensterren zich ‘staande’ kunnen houden, zij het voor -astronomisch gesproken- korte tijd. De atmosferen van dergelijke sterren zijn instabiel en ze vertonen daarom een enorm massaverlies via sterrenwind, pulsaties en het afwerpen van gasschillen. Een recent ontwikkeld interessegebied heeft óók weer met de zon te maken, maar nu vooral in de relatie tussen kort- en langperiodieke veranderingen van de zon, en de ontwikkeling van het klimaat op aarde.
OpmerkelijkHet heeft weinig gescheeld of Kees de Jager is niet in de sterrenkunde terechtgekomen. Na zijn doctoraal examen in 1945, enkele maanden na de bevrijding en een periode van onderduiken op de Utrechtse sterrenwacht, wordt hij benoemd tot ‘assistent buiten bezwaar’, zonder salaris. Kort daarop wordt hem een baan aangeboden als assistent in de theoretische natuurkunde, tegen een salaris van 100 gulden per maand. Hoogleraar Marcel Minnaert vindt een overstap onverteerbaar maar kan financieel niets bieden. Uiteindelijk besluit Kees de Jager beide (!) banen aan te nemen: van 9 tot 5 natuurkunde en ‘s avonds van 10 tot ’s nachts 2 sterrenkunde. Waarbij Minnaert dan rustig om half twee nog eens langs komt om met de assistent naar resultaten te kijken… In 1973 beleeft Kees de Jager zijn eerste COSPAR-congres in de functie van voorzitter. Hij wordt meteen voor een dilemma geplaatst: Amerikaanse astronomen willen een resolutie aannemen tégen de spaceshuttle, omdat die allerlei fondsen voor wetenschappelijk onderzoek zou opslurpen. Kees weigert, wijs geworden van een eerdere ervaring in de Internationale Astronomische Unie. Daar werd eens een besluit genomen om planetenonderzoek te versterken. Dat leidt tot woedende reacties van collega’s die aan kometen, melkwegstelsels of het heelal werken. Keuzes moet je niet opleggen, vindt Kees. LinksOnderscheid Belangrijkste bijdragen Opmerkelijk
| |
De canon "Vijftig jaar Nederlands ruimteonderzoek" is opgesteld in 2012.