Door waarnemingen in UV-licht en in thermisch infrarood slim te combineren, kunnen we niet alleen berekenen hoeveel ozon er in de aardatmosfeer zit, maar ook veel preciezer op welke hoogte het zit. Dat heeft Andreas Wassmann aangetoond, door ultraviolet metingen van satelliet GOME-2 te combineren met infrarood metingen van satelliet IASI. Wassmann deed zijn onderzoek bij de Earth Science Group van SRON Netherlands Institute for Space Research en verdedigt het vrijdag 10 maart aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Andreas Wassmann ontwikkelde technieken om de concentratie van ozon in de onderste lagen van de atmosfeer te kunnen isoleren uit de gegevens van satellietmetingen. Hiermee komen we nauwkeuriger het mogelijke risico voor onze gezondheid te weten. Hoge ozonconcentratie nabij het aardoppervlak is namelijk onderdeel van smog en smog is een gezondheidsrisico, omdat het ernstig irritatie van de luchtwegen kan veroorzaken.
Overigens beschermt ozon in de hoger-gelegen ozonlaag het leven op aarde tegen schadelijke ultraviolette (UV) straling. Een hoge dosis UV straling kan bijvoorbeeld huidkanker veroorzaken. Ozon is dus een belangrijk bestanddeel van onze atmosfeer met zowel een positieve als negatieve rol, ondanks dat het slechts in zeer kleine hoeveelheden aanwezig is (~0.001%).
Omdat ozon op verschillende hoogtes in de atmosfeer andere gevolgen heeft is het belangrijk om zowel de verticale als de horizontale verdeling van ozon wereldwijd te monitoren. Meetinstrumenten in thermisch infrarood en in UV hebben op verschillende hoogtes verschillende gevoeligheid voor het detecteren van ozon. Dat gegeven gebruikte Wassmann voor zijn methode. Om uiteindelijk de meerwaarde van de combinatie te tonen ontwikkelde hij eerst methodes om ozon zo nauwkeurig mogelijk te bepalen uit de individuele spectrale banden in het UV en TIR. Dit zijn onder andere een nauwkeurigere directe fitting methode, handeling van dunne bewolking en instrumentdegradatie.