NWO-subsidie voor SRON-astronoom
SRON-astrofysicus Jelle Kaastra heeft in de Vrije Competitieronde van NWO een subsidie verworven voor zijn onderzoek naar de chemische samenstelling van clusters van melkwegstelsels. De concurrentie was groot: in totaal waren er 58 aanvragen, waarvan er 13 zijn toegekend. Drie daarvan, waaronder de aanvraag van Kaastra, hadden een astronomisch onderwerp.
Sterren die hun leven eindigen als supernova blazen elementen als koolstof, zuurstof, silicium en ijzer het heelal in. Deze elementen zijn de latere bouwstenen van nieuwe sterren en planeten en zelfs van leven. De elementen hangen als gassen tussen melkwegstelsels, die in grote groepen voorkomen. Gedetailleerde bestudering van deze clusters van melkwegstelsels met röntgentelescopen als XMM-Newton, Chandra en Suzaku, geeft de mogelijkheid de chemische samenstelling van de gassen te analyseren. Zo is het mogelijk de chemische historie van het heelal te reconstrueren. Met de subsidie kan Kaastra een onderzoeker aannemen, die zich drie jaar lang met het onderwerp bezig gaat houden.
SRON leverde belangrijke bijdragen aan de ruimtetelescopen XMM-Newton en Chandra. Voor de ESA-satelliet XMM-Newton bouwde SRON het instrument dat de röntgenstraling in detail uiteenrafelt en analyseert. Voor Chandra, van NASA, leverde SRON de enige niet-Amerikaanse bijdrage, een traliering voor de uiteenrafeling van zachte röntgenstraling. Komend jaar zijn beide röntgentelescopen precies 10 jaar actief in de ruimte.
Het Vrije Competitieprogramma Exacte Wetenschappen is een subsidieprogramma van NWO, bestemd voor de beste wetenschappelijke projectvoorstellen zonder thematische randvoorwaarden. Het gaat om vernieuwend, risicovol onderzoek met een vraagstelling van hoge kwaliteit en met grote wetenschappelijke of toegepaste urgentie. Het Vrije Competitieprogramma is een belangrijk subsidie-instrument voor de ontwikkeling van de Exacte Wetenschappen disciplines en voor het faciliteren van multidisciplinair onderzoek.
De andere twee gehonoreerde astronomische aanvragen kwamen van prof.dr. V. Icke van de Universiteit Leiden en dr. M.A.W. Verheijen van de Rijksuniversiteit Groningen.